Jan Akkeringa

(1864-1942)

De vader van Jan Akkeringa was ingenieur bij de tinmijnen in het toenmalige Nederlands Indië, zijn moeder was een inlandse. Na de dood van zijn vader reisde de 6-jarige zonder moeder, maar vergezeld door zus en broer naar Den Haag,  waar de meeste ex-kolonialen zich vestigden. Toen hij 17 was, begon hij zijn opleiding aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten en sloot daar voor de rest van zijn leven vriendschap met zijn geestverwant, de impressionist Willem de Zwart met wie hij in de nasleep van de Haagse School tot de bekendsten van de jongere generatie zou gaan behoren. Tot hun nauwe kring behoorden eveneens de schilders Tholen en de ook uit Nederlands-Indië afkomstige Arntzenius.

In Den Haag werkte Jan Akkeringa vaak in de duinen en maakte er sfeervolle taferelen van wandelende en van de rust genietende mensengroepjes, vaak met kinderen in hun gezelschap. Ook had hij een voorkeur voor het maken van op het oog achteloos uitgevoerde, maar in wekelijkheid zeer verfijnde bloemstillevens.

In het werk van de kunstenaars Akkeringa en de eveneens uit Nederlands-Indië afkomstige Toorop, zag de vermaarde kunsthandelaar Van Wisselingh overeenkomstige kwaliteiten, die hij dusdanig kenmerkend vond voor hun andere, Indische geest dat hij deze twee kunstenaars vaak gezamenlijk pleegde te exposeren.